MENU
PDF Opties

Financiële kaders en uitgangspunten begroting 2021-2024

In dit onderdeek staan de uitgangspunten en kaders waarbinnen het college de begroting opstelt.

  • De ontwikkeling van de loonkosten van de gemeenteambtenaren volgt de cao. De in 2019 afgesloten cao heeft een looptijd tot 1-1-2021. De loonsom 2020 wordt conform cao per 1 januari, 1 juli en 1 oktober 2020 met 1% verhoogd. Per 1-1-2020 heeft ook een aanpassing van de pensioenpremie plaatsgevonden. Voor de periode na afloop van deze cao wordt een index aangehouden van 3% per jaar voor loonsverhogingen en (pensioen-) premies werkgevers. Voor 2021 heeft het ABP reeds een waarschuwing afgegeven voor een forse stijging van de pensioenpremie. Een indicatie over deze verhoging wordt medio 2020 verwacht en het definitieve percentage wordt eind 2020 bekend gemaakt. Voor de meerjarenbegroting 2021-2024 wordt er vanuit gegaan dat de stijging opgevangen kan worden binnen de begrote 3% voor cao en premies
  • De personeelsformatie is gebaseerd op het organogram per 1 februari 2020, inclusief alle wijzigingen en genomen besluiten tot en met januari 2020. De ambtelijke functies begroten we tegen de functionele schaal met een anciënniteit van trede 10.
  • De domeinen geven per team aan hoe de personeelskosten moeten worden verdeeld over de programma's en beleidsvelden (procentuele verdeling), tenzij er sprake is van tijdschrijven. Een belangrijk onderscheid hierbij is de verdeling tussen overhead- en lijnfuncties. De overheadkosten worden berekend per formatieplaats (fte), waarbij de buitendienst is uitgezonderd. Deze opslag wordt gebruikt bij de activering van investeringsuren, alsmede bij de berekening van de kostendekkenheid van belastingen en leges, grondexploitaties en anterieure overeenkomsten.
  • Voor de subsidies houden we rekening met een jaarlijkse indexatieverhoging van 1,5%. Indien instellingen zelf een hogere cao-ontwikkeling hebben volgt er geen aanvullende compensatie. Met de instellingen is afgesproken dat voor het lopende jaar niet meer wordt gecompenseerd voor loonkostenstijgingen gekoppeld aan de ambtenaren cao. De jaarlijkse indexatieverhoging vindt plaats bij de verleningsbeschikking voor het subsidie jaar t+1.
  • De kosten van derden zijn goederen en diensten die aan de gemeente worden geleverd. Het gaat hier bijvoorbeeld om de kosten van energie, kantoorartikelen, accountantsdiensten, onderhoud aan gebouwen en infrastructuur, schoonmaak en softwarelicenties. In afwijking van de CBS-indexering gaan we uit van een jaarlijkse groei van 1,50%. Hiermee onderstrepen we de blijvende inzet om goedkoper en met een hogere kwaliteit in te kopen. In de budgetten is de groei niet functioneel verwerkt. In het geval van excessieve stijgingen kan met onderbouwing aanspraak worden gemaakt op de collectieve stelpost. Reguliere stijgingen dienen binnen het betreffende programma/beleidsveld te worden opgevangen.
  • Voor de leges, afvalstoffen- en rioolheffing geldt het criterium van 100% kostendekkenheid. Dit betekent enerzijds dat niet meer mag worden geheven dan de begrote kosten die gedekt worden met de heffing. Het betekent anderzijds dat kostenstijgingen bijvoorbeeld als gevolg van cao-ontwikkelingen in deze tarieven worden doorberekend. De hoogte van deze tarieven zijn ondermeer afhankelijk van de tijdsbesteding en de kosten van overhead. De opbrengsten worden gebruikt om de kwaliteit van de activiteit te waarborgen en om personeels-, huisvestings- en materiaalkosten te dekken. Van een aantal tarieven wordt het maximaal te heffen bedrag vastgesteld door de Rijksoverheid zoals de tarieven voor reisdocumenten, het rijbewijs en de tarieven voor aktes uit de registers van de burgerlijke stand.
  • De OZB, RZB en de overige heffingen (precario-, toeristen-, honden-, reclame- en parkeerbelasting en marktgelden) stijgen jaarlijks nominaal met de consumentenprijsindex (CPI) zoals gepubliceerd door het CBS in januari van het jaar voorafgaand aan de begroting. Voor 2021 bedraagt de indexering 1,80%(CPI januari 2020). In de meerjarenraming gaan we voor de jaren na 2020 uit van 1,50%. Dit passen we bij de volgende kaderbrief aan op basis van de CPI van januari 2021.
  • Als gevolg van ontwikkelingen op de kapitaalmarkt wordt het renteomslagpercentage voor de begroting 2021-2024 verlaagd van 1,50% naar 1,25%. Dit percentage gebruiken we ook als uitgangspunt voor de berekening van de lasten van (toekomstige) investeringen. De renteomslag is voor de begroting 2021-2024 berekend conform de bepalingen, zoals opgenomen in de Financiële verordening en de BBV notitie rente.
  • Voor de doorberekening van rente aan Bouwgronden in Exploitatie (BIE' s) is de toegestane toe te rekenen rente gebaseerd op de daadwerkelijk te betalen rente over het vreemd vermogen. Hierbij wordt het gewogen gemiddelde rentepercentage van de bestaande leningenportefeuille naar de verhouding vreemd vermogen/totaal vermogen berekend. Om te voorkomen dat de renteparameter jaarlijks fluctueert, kiezen we in de meerjarenprognose voor een stabiel rentepercentage van 1,6%.
  • De afschrijving van de vaste activa vindt lineair plaats. Voor het afschrijven van de vaste activa hanteren we de afschrijvingstermijnen uit de financiële verordening. De afschrijvingen starten in het jaar na ingebruikname. Op gronden en terreinen schrijven we niet af. Investeringen beneden € 25.000 nemen we rechtstreeks in de exploitatie op, uitgezonderd de jaarlijkse vervanging van kleinere auto’s die samen worden geactiveerd. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.
  • Voor verbonden partijen gaan we uit van dezelfde financiële uitgangspunten als voor de eigen begroting. De budgetten worden dus ook geïndexeerd. Het betreft de Veiligheidsregio, de Metropoolregio Amsterdam, de GGD, Werkom, de Omgevingsdienst IJmond, het Waterlands archief en het recreatieschap Twiske-Waterland. De meerjarenbegrotingen van de verbonden partijen hebben we verwerkt zoals aangegeven in de zienswijze die door uw raad is vastgesteld.
  • Voor de post onvoorzien ramen wij conform de bestendige gedragslijn een jaarlijks bedrag van € 50.000.

Autonome ontwikkelingen en niet-autonome ontwikkelingen

De volgende ontwikkelingen zien we als autonome ontwikkelingen en zijn direct verwerkt in het financieel kader:

  • Leerlingenprognoses met een effect op de benodigde hoeveelheid. Dit geldt onder andere voor het leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting.
  • Vervanging van voertuigen en installaties via vervangingsinvesteringen.

Niet-autonome ontwikkelingen zijn:

  • Wijzigingen in de kostentoerekening voor wat betreft het effect op de tariefsverhogingen. Tariefswijzigingen zijn afgezien van aanpassing aan de inflatie altijd een keuze.
  • Voorstellen waarin het beleid wordt gewijzigd of wanneer nieuwe initiatieven ten opzichte van de meerjarenbegroting 2020-2023 worden gedaan.
  • Dalende rijksinkomsten voor specifieke taken. Het uitgangspunt bij rijksinkomsten is dat het gemeentelijk aandeel in de kosten niet stijgt. Bij een dreigende stijging wordt een bezuiniging als keuze aan uw raad voorgelegd.

Samenvatting uitgangspunten 2021-2024:

Loonontwikkeling 2021

3,00%

Loonontwikkeling 2022-2024

3,00%

Prijs-/inflatieontwikkeling

1,50%

Omslagrente

1,25%

Rente voor grondexploitaties

1,60%

Subsidies gesubsidieerde instellingen

1,50%

Leges, afvalstoffen- en rioolheffing (100% kostendekkend)

ntb

Gemeentelijke belastingen en overige heffingen 2021 (CBS-CPI januari 2020)

1,80%